Ik heb inmiddels veel ervaring met lezen met een zesjarige. Elke avond, geen mis.
En toen hij op vaderdag helemaal zelf een gedichtje volledig voorlas was dat stiekem het beste kado dat ik die dag kreeg.
Ik leer veel van hem. Hoe zijn brein werkt, hoe dingen die zo logisch lijken helemaal niet zo logisch zijn. En hoe onwaarschijnlijk moeilijk Nederlands is om te leren lezen.
Één van de dingen die me opvalt is dat iemand van zes leest wat er staat. Geen woord meer, geen woord minder. Hij slaat geen woorden over en — hier gaat het om — hij vult niets zelf in. Zo denk ik vaak: vul gewoon in wat je denkt dat er staat. En als de vorige zin over een hondje gaat dan zal de volgende zin daar ook wel iets mee te maken hebben, dus bedenk het meest logische woord in die situatie.
Maar dat doet hij niet. Hij moet en zal lezen wat er staat. Elk woord staat op zichzelf.
En dat, realiseerde ik me, is de enige manier van écht lezen. Ook al je geen zes meer bent.
De beste schrijvers gebruiken geen overbodige woorden. Ze maken zinnen waar geen enkel woord uit weggelaten kan worden en waar elk woord een betekenis heeft. En als je een zin kan samenvatten of zelf kan invullen, dan is het geen goede zin.