Rob Wijnberg is geen domme jongen, dat heeft hij met eerdere boeken bewezen. En natuurlijk met het oprichten van De Correspondent. Maar vóór De Correspondent, schreef Rob Wijnberg in 2010 het essay In Dubio. Hierin doet hij een ambitieuze poging om door middel van filosofisch redeneren alle kanten rondom het grondwet principe: ‘vrijheid van meningsuiting’ eens en voor al altijd te duiden. Geen makkelijke uitdaging, maar hij flikt het wel, zo ongeveer.
Het boek, of dus eigenlijk essay, is qua omvang, vorm en inhoud één van de beste inleidingen in dit onderwerp. Ik ben geen doorgewinterde filosoof en door dit boek heb ik meerdere nieuwe ideeën opgedaan en zijn mijn denkbeelden aangescherpt. De ruimte in mijn hersenpan is van binnenuit verder naar buiten gebeukt.
Echter Wijnberg doet zichzelf, en het mogelijke succes van dit boek, tekort door soms té complexe taal te gebruiken. Het komt de leesbaarheid niet ten goede, maar ook de redenatie niet. Veel gedachtegangen hadden op sommige plekken absoluut eenvoudiger opgeschreven kunnen worden zonder aan kracht te verliezen.
Ik maak hier een punt van omdat dit boek voelt als een uitstekende, beknopte, introductie voor dit specifieke onderwerp. Waarbij het publiek niet per se de doorgewinterde filosoof is (die dit taalgebruik wellicht gewend is). Ik denk namelijk dat — iets — toegankelijker taalgebruik deze introductie een verplichte klassieker had kunnen maken voor alle maatschappijleerslessen.
Twijfel
Wijnberg heeft een opvallend optimistisch mensbeeld (wellicht dat collega Correspondent Bregman het daar afgekeken heeft). Maar het, wat mij betreft, ongegronde vertrouwen dat mensen ook om zouden kunnen gaan met (volledige) vrijheid, zolang we die vrijheid maar onbeperkt en onvolwaardig beschermen — het klassieke liberale denken — is iets waar ik zelf over twijfel. En ik begrijp goed dat dit een hellend vlak is, dit is namelijk bijna de hele strekking van Wijnberg zijn betoog. Maar toch twijfel ik tussen het denken (theorie) en de toepassing (praktijk).
Maar in die persoonlijke twijfel komen we elkaar denk ik juist tegen. Naar het eind wordt Wijnberg persoonlijker en vertelt hij over de eerste keer dat Nietzsche zijn wereld op zijn kop zette. Een voor hem onthutsende ervaring zonder weg terug (you can’t unsee). Maar vanuit die persoonlijke ervaring kwam hij uit bij de opvatting dat twijfel de enige motor van vooruitgang in denken is.
En dat deel ik. Daarom vond ik het jammer dat hij in zijn redenatie een wat simplistisch beeld van religie of geloof schetst. Want hij sluit die per definitie uit van ruimte tot twijfel. En vanuit de dogmatiek (theorie) is dat natuurlijk goed te begrijpen. Maar wat hij hier mist, en weinig besef van lijkt, is de notie dat twijfel als denkmotor ook zeker een plek heeft binnen een geloofsleven (praktijk).
Voor het essay maakt die stellingname niet heel veel uit, maar het biedt wat mij betreft wel ruimte tot verder onderzoek. En is dát niet precies waar het om gaat?