Ik hoorde Arnon Grunberg in een podcast het volgende over Kafka zeggen (hij parafraseerde iets dat hij zelf ooit eens gehoord had):
In zijn leven verkocht Kafka ongeveer één boek per week, en vijftig jaar later verschenen er twee boeken per week OVER Kafka.
Je kan dit nu natuurlijk fact checken, maar je snapt het idee.
Het is wat ik noem: het Van Gogh-effect. Kafka was net als Van Gogh tijdens zijn leven min of meer een miskend genie (er waren wel mensen die het herkenden, maar zeker niet de massa) en pas na zijn dood ontstond de mythe en een ongebreidelde interesse voor alles wat hij maakte.
Wat vooral hielp voor die mythevorming is; dat er gewoon heel veel was. Honderden brieven (sommige van tientallen pagina’s lang), vele notities, kladjes en onafgemaakte boeken. Voer voor biografen voor vele decennia. En zo maakte Van Gogh meer dan 2000 dingen (schilderijen en tekeningen).
Als Van Gogh weinig had geschilderd dan had niemand het nu over hem gehad als schilder. Als Kafka niets of weinig had geschreven had niemand het over hem gehad als schrijver.
Het klinkt misschien logisch, maar je moet dus wel wat maken!
Toch?
Beide zagen zichzelf natuurlijk als schrijver of schilder. Dat hing niet af van erkenning van anderen. Dat is wat ze deden, ongeacht.
(NB Beide hebben er overigens niets aan dat ze nu als genie-en worden gezien. Voor hun telde alleen het moment van maken.)